Interview met oud-minister Jan Pronk over geschiedenis van Suriname

Dayant Ramkalup blikte met voormalig minister voor ontwikkelingssamenwerking Jan Pronk terug op een bewogen periode in de Surinaamse geschiedenis.

“25 november, Sranan kis’ wan uma pikin, Fa a neng? Fa a neng? Srefidensi now!”, op de swingende, melodieuze klanken van de befaamde kasekozanger Lieve Hugo werd Suriname op 25 november 1975 staatkundig onafhankelijk. Lieve Hugo mocht deze unieke gebeurtenis zelf niet meer meemaken, hij overleed 10 dagen voor de officiële soevereiniteitsoverdracht. Ter ere van zijn nalatenschap werd gedurende de onafhankelijkheidsfestiviteiten zijn muziek volop gedraaid. In het Suriname stadion, tegenwoordig geheten André Kamperveen Stadion, werd in de nacht van 24 op 25 november de Nederlandse vlag neergestreken en de Surinaamse vlag omhoog gehesen. Tijdens de vlaggenoverdracht werd het Opo Kondre Man ten gehore gebracht, en bij veel toeschouwers vloeiden de tranen rijkelijk. Het was een intens ontroerend moment, aangezien het neerstrijken van de Nederlandse vlag het definitieve afscheid van de voormalig kolonisator symboliseerde. Nostalgische, maar evenzeer ambivalente herinneringen aan het Suriname onder Hollands bewind maakten plaats voor gevoelens van triomf, opluchting en voldaanheid. Het omhoog hijsen van de Surinaamse vlag suggereerde een nieuw tijdperk, een tijdperk gebaseerd op politieke autonomie, economische verzelfstandiging, welvaart en sociaal-culturele harmonie. Hoopgevende vergezichten en veelbelovende beloftes voerden de boventoon. In het Suriname stadion barstte in de nacht van 25 november een waar volksfeest los. Er werd gedanst en als klap op de vuurpijl volgde een spectaculaire vuurwerkshow. Op een historisch beeldfragment uit het archief van het Beeld&Geluid is te zien hoe tijdens een staatsbal in hotel Torarica een vrolijke president Johan Ferrier danste met de echtgenote van premier Arron. Ook premiers Arron, Den Uyl, prinses Beatrix en prins Claus bewogen zich ontspannen over de dansvloer. De destructieve, aangestoken brand in de Watermolenstraat van nog geen 6 maanden eerder, de straatrellen, de plunderingen, de spanningen tussen Hindostanen en Creolen; de polarisatie leek in de nacht van 25 november stilletjes naar de achtergrond te zijn verdwenen. Jan Pronk, inmiddels alweer 82 jaar, was gedurende het directe Surinaamse onafhankelijkheidsproces minister voor ontwikkelingssamenwerking in het meest progressieve kabinet uit de Nederlandse parlementaire geschiedenis; het centrum-linkse kabinet-Den Uyl. Pronk was bij alle wezenlijke onderhandelingen en gesprekken omtrent de Surinaamse onafhankelijkheid aanwezig. Hij schreef zijn herinneringen omtrent het dekolonisatieproces op in Suriname, Van Wingewest tot Natiestaat. “We lezen voor het eerst van een insider hoe de besluitvorming over Suriname verliep in politiek Den-Haag; dit geeft het boek historische waarde” (Khemradj, 2020). Een must-read voor ieder die geïnteresseerd is in de moderne politieke geschiedenis van Suriname. Het boek is tevens verplichte kost voor iedereen die de hedendaagse Surinaamse maatschappij wilt begrijpen. Samen met Pronk blikte ik terug op een turbulente en vooral ook invloedrijke periode in de Surinaamse geschiedenis.

We startten het gesprek over de Surinaamse economische structuur. De bauxietindustrie had zich geleidelijk tot de belangrijkste sector van de Surinaamse economie ontwikkeld. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was de Amerikaanse oorlogsindustrie voor meer dan zestig procent afhankelijk van de Surinaamse bauxietindustrie. Bauxiet is de grondstof voor aluminium, en de geallieerden hadden aluminium nodig voor hun gevechtsvliegtuigen. Vanaf de jaren 50 breidde de bauxietindustrie zich verder uit en vanaf 1965 kon op jaarbasis ruwweg twee en een half miljoen ton bauxiet in Paranam worden verwerkt tot een miljoen ton aluminiumoxide (Pronk, 2020). Perifere landen met overvloedige natuurlijke hulpbronnen hebben vaak te maken met een lagere economische productiviteit dan perifere landen zonder veel natuurlijke hulpbronnen. Hoe kan dit paradoxale symptoom ontstaan? Als een land te veel afhankelijk is van grondstoffen, kan een ‘grondstoffenverslaving’ ontstaan. Dientengevolge wordt de productie in andere sectoren niet gestimuleerd. Een dergelijk land is vaak ook afhankelijk van de sterk fluctuerende marktprijzen, wat leidt tot een instabiele markt. Tenslotte zorgt de exploratie van natuurlijke hulpbronnen meestal tot negatieve externe effecten; denk aan bodemverontreiniging, ontbossing en een bedreiging van de leefomgeving van inheemse volkeren. Had Suriname te maken met deze resource curse?

Pronk: “Ja, men mikte heel erg op de bauxietsector. Wat betreft de exploratie was Suriname afhankelijk van het buitenland. Nederlandse bedrijven hadden belangen bij de exploratie. De groei van de bauxietsector schiep echter weinig Surinaamse werkgelegenheid. De exportopbrengsten en de winsten van de bauxietmaatschappijen Suralco en Billiton zorgden niet voor hogere belastingopbrengsten, waarmee investeringen konden worden verricht om de Surinaamse economie te diversifiëren en om de fysieke infrastructuur te verbeteren ten behoeve van andere regio’s en andere sectoren dan de bauxietsector zelf. Linkse groeperingen spraken over het nationaliseren van de bauxietsector. Ik heb destijds als minister gezegd; ‘Als Suriname staatkundige onafhankelijkheid zou genieten, dan had men het recht om de sector te nationaliseren’. Nederland zou bij dit proces kunnen helpen. Financiële middelen uit de ontwikkelingshulp zouden zelfs kunnen worden aangewend ten behoeve van het stimuleren van de nationale bauxietindustrie. Ik verwachtte niet dat de Surinaamse regering deze stap uiteindelijk ook zou zetten, maar Eddy Bruma, toenmalig minister van economische zaken, had meerdere malen in die richting gehint. Uiteindelijk heeft de regering Arron de bauxietsector niet genationaliseerd. Daarnaast ontwikkelde Frank Essed, de voornaamste denker omtrent de economische toekomst van Suriname, een plan voor West-Suriname. Politiek gezien vond ik het een vondst; ‘een groot nationaal project voor de economische evolutie van Suriname’. In West-Suriname lagen grote economische mogelijkheden; er woonden weinig mensen en in de grond bevonden zich veel bauxietertsen.”

Was Suriname verslaafd aan de bauxiet exploratie?
Pronk: “Er was niet veel anders. De landbouw was slecht ontwikkeld. Men was afhankelijk van kleinlandbouw. De opbrengsten waren bestemd voor lokale markten in Paramaribo. Je kunt niet zeggen dat er een gigantische landbouwexport was. Het was er armoe troef.”

“Ik moet ook benadrukken dat het grootste deel van de gewonnen bauxiet in Suriname werd verscheept om er in het buitenland aluinaarde en aluminium van te maken. Het verwerken van een relatief klein deel bauxiet tot aluinaarde in Suriname, was dus relevant voor het economische schakelproces.”

U heeft altijd ernaar gestreefd om niet neokoloniaal te denken, te handelen en ook niet neokoloniaal over te komen. Stond de angst om neokoloniaal over te komen de Surinaamse ontwikkeling in de weg? Omdat je niet verweten wil worden om neokoloniaal over te komen, ben je voorzichtiger in het adresseren van mogelijke ongunstige effecten van Surinaams beleid. Je probeert zo min mogelijk met het vingertje te wijzen.

Pronk: “In de jaren 70 vierde het idealisme hoogtij. De tendens in de Nederlandse samenleving was progressief, links. De jonge generatie in Nederland verzette zich tegen de manier waarop Nederland was omgegaan met haar voormalig kolonie; Indonesië. Het dekolonisatieproces in Indonesië was met veel bloedvergieten gepaard gegaan; dat zou ons geen tweede keer gebeuren. We moesten lering trekken uit eerder opgedane ervaringen. Beginjaren 70 was tevens de periode waarin protesten tegen de oorlog in Vietnam aan de orde van de dag waren. Op het Afrikaanse continent was er sprake van een massaal dekolonisatieproces. Er was in Nederland veel kritiek op de houding van Portugal ten opzichte van Angola, tevens was er veel ophef over het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Dekolonisatie was een ‘hot item’. Je moet niet vergeten dat gedurende deze tijd de ontwikkelingslanden het ‘Westen’ kolonialisme verweten. Het ging destijds over het vormgeven van nieuwe Noord-Zuidverhoudingen in de wereld. Als minister voor ontwikkelingssamenwerking opereerde ik in een paradigma gebaseerd op antikoloniale convicties. Antikolonialisme stond als een losstaand feit. Met het vingertje wijzen zou niet passen, Suriname was immers een onafhankelijke natie geworden. Ik kon adviezen geven, maar beslissingen werden autonoom door de Surinaamse regering genomen.”

Omtrent kolonialisme en de vraag of Suriname wel klaar was voor onafhankelijkheid schrijft Pronk: “Het argument dat een ontwikkelingsland zich pas natuurlijke en staatkundige onafhankelijkheid kan veroorloven als het er rijp voor is, miskent de aard van koloniale relaties. Sociaaleconomische en culturele autonomie ontbreekt immers juist vanwege de koloniale onderschikking. Daarom zou eerst staatkundige autonomie verwezenlijkt moeten worden, om vervolgens sociaaleconomische en culturele selfreliance mogelijk te maken, en niet andersom” (Pronk, 2020, p.74).

Pronk: “Ik schrijf hier over het dispuut ‘wat moet eerst komen?’ De gedachte dat een land eerst economische en sociale stabiliteit dient te bereiken, voordat politieke autonomie kan worden verwezenlijkt geeft voer voor de argumenten van hen die het land van buitenaf trachten te onderdrukken. Wat geeft andere landen het recht om te bepalen of een land klaar is om op eigen benen te gaan staan? Dat is een koloniale redenering. Als de inwoners van een land vinden dat ze klaar voor onafhankelijkheid zijn, dan mogen ze hun politieke, economische en sociale richting zelf gaan bepalen. Als je echter weet dat direct na onafhankelijkheid het land zal ontaarden in totale chaos, kan eventueel worden overwogen om te zoeken naar een compromis. In een aantal Afrikaanse staten was dit het geval. In Suriname was hiervan totaal geen sprake. In Suriname omstreeks 1975 was geen sprake van politiek geweld, er was een parlementaire democratie, er was een onafhankelijke rechtspraak, de vakbewegingen functioneerden en er bestond een vrije pers. Suriname voldeed aan de voorwaarden van een rechtstaat.”

Pronk over etniciteit in Suriname: “Er bestond een zekere mate van kribbigheid tussen Hindostanen en Creolen, huwelijken tussen Hindostanen en Creolen kwamen zeer sporadisch voor; daar rustte een taboe op. Echter, men leefde naast elkaar, en niet tegen elkaar. Er was een bepaalde mate van wederzijds respect tussen Hindostanen en Creolen. Suriname was geen smeltkroes, wellicht eerder een ‘saladbowl’; iedere etnische groep was met zijn eigen culturele kenmerken duidelijk aanwezig in de Surinaamse samenleving. De politieke partijen in Suriname waren langs etnische lijnen georganiseerd. De verschillende politieke leiders konden naar mijn idee goed met elkaar samenwerken; Arron en Lachmon met hun verbroederingspolitiek, en ook eerder onder Pengel en Sedney waren de politieke verhoudingen evenwichtig. In mijn boek bewijs ik veel eer aan Jagernath Lachmon, omdat hij naar mijn mening veel heeft gedaan om de boel bij elkaar te houden. De boodschap die hij aan zijn achterban overbracht was; ‘we moeten het samen gaan doen in dit land, we moeten verdraagzaam blijven’. Derby was ook zo, hij had weliswaar een grote mond, maar uiteindelijk zocht hij naar het compromis. Hij wilde niet tot het gaatje gaan. De politieke houding van deze mannen is bewonderenswaardig te noemen.”

Pronk: “De film Wan Pipel uit 1976, geregisseerd door Pim de la Parra, is imponerend. Het is een schitterende film, omdat alle mogelijke relevante tegenstellingen die in Suriname bestonden in één verhaal met elkaar verbonden worden; de tegenstellingen tussen Hindostanen en Creolen, tussen moderniteit en traditie, tussen verschillende religies, tussen stad en platteland, tussen generaties, enz. Ik had uit de begroting voor ontwikkelingssamenwerking een bedrag ter beschikking gesteld voor het maken van deze film.”

In januari 1975, na de eerste formele onderhandelingsronde over de onafhankelijkheid van Suriname bent u op bezoek geweest bij Mungra. Daar sprak u met onder andere Lachmon, Hindori en Adhin. Ze probeerden hun zorgen over de toekomst van Suriname te verduidelijken. Kon u de diepe angst van de Hindostanen begrijpen?
Pronk: “Ik vond het overdreven. Er was geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat de politieke leiding van de NPS middels geweld zou willen vasthouden aan de macht. We namen het Lachmon een beetje kwalijk dat hij die vrees voedde. Die vrees werd echter het meest geuit door de jonge Mungra en de jongeren die waren aangesloten bij de VHP. In tal van jonge landen waren bestaande tegenstellingen- etnisch, tribaal, religieus of anderszins- groter geworden doordat leiders er misbruik van hadden gemaakt en ze hadden aangewakkerd. De jonge Mungra wees op de situatie in buurland Guyana; daar hadden de etnische spanningen geleid tot een uitbarsting van raciaal geweld. In Suriname waren echter geen concrete aanwijzingen dat een rassenoorlog aanstaande was. Echter, in theorie behoorde een conflict langs etnische lijnen tot de mogelijkheid. Om een dergelijk hellevuur in de toekomst te voorkomen, had ik een aantal aanbevelingen gedaan; 1) Suriname kon beter geen zelfstandig leger hebben, 2) Iedereen die bang was om Surinamer te worden mocht kiezen voor de Nederlandse nationaliteit. Men had ook nog de gelegenheid om als spijtoptant de Surinaamse nationaliteit op een later moment in te wisselen. Deze wettelijke regeling diende als een ventielfunctie voor de Surinaamse samenleving; de druk op de Surinaamse samenleving kon op deze wijze worden verlicht. Uiteindelijk heeft er gelukkig geen vernietigend raciaal conflict tussen Hindostanen en Creolen plaatsgevonden in Suriname. De staatsgreep in 1980 had geen etnisch karakter. Mensen vanuit de verschillende etnische groepen vonden elkaar in een gemeenschappelijk gevoel van onvrede.”

Wat kunt u zich herinneren van de spanningen in 1975?
Pronk: “De brand in de Watermolenstraat was angstaanjagend. Grote vlammen waren te zien hoog boven houten gebouwen in het centrum van de stad. Toeschouwers waren bang en reageerden emotioneel. Na enige tijd slaagde men erin de brand te bedwingen, maar er was een hele straat in de as gelegd. Er waren voor de brandstichtingen aanhoudingen verricht- allen Hindostanen.  Ik kan me uit die tijd ook herinneren dat we, de Nederlandse delegatie, werden bekogeld met stenen. Mijn persoonlijk medewerker gedurende mijn tijd bij de VN was Chitra Radhakishun. Ze vertelde me destijds; ‘Ik was één van de personen die op de brug het Nederlandse konvooi had bekogeld met stenen’. Het was de vraag of Lachmon en de oude Mungra de jonge geledingen van de VHP in bedwang konden houden.”

De omvang van de ontwikkelingshulp die Nederland aan Suriname bood werd na scherpe onderhandelingen vastgesteld op plusminus 3,5 miljard gulden. Wat vond u van dit vastgestelde bedrag?
Pronk: “Ik vond het uitermate acceptabel, redelijk en verdedigbaar. In mijn optiek was het cruciaal dat de hulp eerlijk over alle bevolkingsgroepen werd verdeeld. Ook de armste groeperingen in de steden, de Hindostaanse landbouwers, en de marrons in de binnenlanden moesten kunnen profiteren van de gelden. De geboden ontwikkelingshulp moet op termijn investeren in vooruitgang. Ontwikkelingshulp moet gezien worden als een instrument om verdere economische en sociale progressie mogelijk te maken. In Suriname heeft de ontwikkelingshulp niet altijd geleid tot economische en sociale vooruitgang. De hulp is niet altijd effectief besteed en hulpverslaving heeft verdere progressie geremd.”

Over de omvang van de ontwikkelingshulp aan Suriname is hard onderhandeld. Pronk schrijft hierover: “De Surinamers waren gewiekste onderhandelaars. Dat was een lesje onderhandelen. Hoog inzetten, tot op het laatste moment doorgaan, standpunten lang vasthouden, op eenmaal ingenomen posities terugkomen, bereikte overeenstemming openbreken, daarover opnieuw onderhandelen en toezeggingen incasseren, zonder daar iets wezenlijks tegenover te stellen” (Pronk, 2020).

Is het Arron kwalijk te nemen dat hij gedurende de verkiezingscampagne van 1973 nooit openlijk heeft gesproken over onafhankelijkheid? De onafhankelijkheid was geen verkiezingsthema.
Pronk: “Ik geloof dat hij dat wel had moeten doen. Hij maakte er echter geen geheim van. Tijdens zijn bezoeken aan Nederland sprak hij er voortdurend over, ook in tv programma’s. Maar inderdaad, in Suriname sprak Arron gedurende de verkiezingen weinig over de onafhankelijkheid. Hij debatteerde niet over mogelijke autonomie. Wellicht was hij bang dat hij onvoldoende steun zou ontvangen. Binnen de eigen geledingen was namelijk niet iedereen groot voorstander van de onafhankelijkheid. Was het een politieke strategie? Een ondemocratisch trucje?-Nee, dat zou ik niet zo willen stellen. Arron is in ieder geval niet transparant te werk gegaan.”

 



X